MANTEL EN DROOMPAARD

Ergens op een ver erf slaat een hond aan. Hij heeft het soort gerafelde stem, waarvan je weet dat er het type dier aan vast zit dat je liever niet onaangelijnd tegenkomt.
Met een gehandschoende hand drukt zij behoedzaam de glad stalen kruk van de smeedijzeren poort neer, en laat hem daar een lang moment, alvorens tegen de poort te duwen. Alleen wie nabij genoeg is en over een scherp gehoor beschikt zal de fluistering horen van de beweging van de pin in het gat.
Hier hebben ze geen hond, weet ze uit nauwgezet verzamelde voorinformatie voor haar lijst van contra-indicaties. Een hond met stip op één, op de voet gevolgd door verlichting met bewegingsmelder en alarm.
In de rechter wijsvinger van haar gebreide handschoen zit een gat ter grootte van een Nederlandse postzegel. Daar doorheen dringt de kou van het metaal als een ijzige pleister in haar vlees. Concentratie op de enige vraag die er op dit moment toe doet, maakt haar gevoelloos voor alle prikkels. Ze heeft geleerd langzaam en beheerst te ademen, geen witte wolken te vormen op haar uitademing.
Is hij open? de opwinding van die onbeantwoorde vraag suist krachtig pulserend door haar aderen. Geen beweging op haar duw. Ervaring heeft geleerd dat alleen met subtiele extra kracht de verraderlijke informatie te passeren is: zit hij echt op slot of klemt hij? Dit is er zo een. Op een staccato duw geeft hij mee. Lispelend beweegt er wat herfstblad mee over de bakstenen drempel als zij de poort verder opent. Ze zet haar rechtervoet, gehuld in een met modder bedekte laars, een flinke stap voor zich uit. Grint. Verdomme. Dat was haar ontschoten. Onmiddellijk herpakt zij zich, gerust, want ze is een doorwinterd geruisloos grintloopster.
Een deur of poort nooit achter je open laten staan, is haar devies. Dicht doen ook niet. Aan laten staan, dat is de kunst. Het zal een kwestie van niet meer dan een paar minuten zijn, eert ze onopgemerkt het klinkerpad en het daar meteen achter gelegen keldergat heeft bereikt.

Met een tevreden zucht zet Jaan Niemandsverdriet haar wijnglas op het aanrecht te midden van de compositie van hoog opgetaste kommen, lege flessen, bestek en pannen. In gedachten streelt ze het blad van Belgisch hardsteen. De vaatwasser puilt uit. Op rijen borden staan ingenieus vettige schalen gestapeld. Morgen, denkt ze. Morgen zijn jullie weer aan de beurt.
Zoals steeds wanneer zij een opdracht heeft afgerond en het resultaat bij de klant is opgeleverd stelt ze vast dat ook zíj een huis heeft, een plek die erom vraagt bewoond, verzorgd, geaaid te worden. Zij opent haar linkerhand en leest het bericht op een velletje van een post-itblokje, dat ze bij thuiskomst van tafel opgepakt heeft: “Pia Meyer terugbellen!” Verwonderd stelt ze het uitroepteken vast. Dirk, haar man, is geen man van uitroeptekens.

 

 

 

 

 

Bijna-niets doen.
Onze handelingen doseren, met de precisie en soberheid die de ‘loop der dingen’ vereist, is niet eenvoudig. Het lastige is, dat we altijd iets willen bereiken. Neem nu het boogschieten.
Toen de zenmeester zijn westerse leerling onthulde, dat niet alleen spierkracht helemaal niet meetelt bij het spannen van de boog (je moet je ademhaling erbij aanpassen), maar dat je om het middelpunt van de schietschijf te raken ook niet uitdrukkelijk moet ríchten, stelde de leerling hem de brandende vraag “Hoe kan ik opzettelijk niet willen?” Waarop de meester, in de zuiverste zenstijl van het omzeilen van onechte problemen, antwoordde dat hij tot zijn grote spijt op die vraag geen bevredigend antwoord kon geven aangezien die hem nog nooit eerder was gesteld.
(vrij naar De moeilijke kunst van het bijna-niets doen, Denis Grozdanovitch)

onderstaande link verbind je met een interactieve uitvoering van Imagine (John Lennon).

http://www.touchcast.com/imagine/